Alle pagina’s
Het plaatsen
De snijstoot
De trekstoot
Voorbeelden
De doorschietstoot
Het passeren
De massé
De piqué
De trefkans
Alle pagina’s
Het plaatsen
Het is vanzelfsprekend, dat niet elke stoot een verzamel/seriestoot
is, vaak krijgt men een uitgangspositie die er niet toe leent om de
ballen direct te verzamelen, in dat geval moet men de bal(len)
plaatsen.
Het leidt het dwangmatig proberen om vanuit iedere positie een
verzamelstoot te forceren tot onnodige missers, zeker als door een
wat eenvoudigere tussenstap je je plaats aan de tafel blijft behouden.
Echter het plaatsen van de ballen is het onderdeel van het biljartspel,
waaruit men een goede speler leert herkennen en de opmerking
van “die speler krijgt na 2 a 3 stoten de ballen altijd weer bij elkaar”
is dan ook een groot compliment voor de kracht van deze speler.
Het aantal gevallen is natuurlijk oneindig groot, maar een aantal vaak
voorkomende situaties zullen wij proberen hier weer te geven.
Het plaatsen van de
stootbal iets voorbij
bal 3, geeft de
mogelijkheid om een
vervolgstoot te krij-
gen die veel betere
mogelijkheden geeft
tot verzamelen,
echter is het van het
grootste belang dat de bal ietsje voorbij bal 3 loopt, dus de juist
de snelheid is belangrijk…..
De snijstoot
Onder een snijstoot verstaat men het dun aanspelen van bal 2 en wordt
toegepast om bal 2 zo een weinig mogelijk te verplaatsen.
Het principe van een snijbal is dat niet het mikpunt binnen bal 2 valt
maar 25-26 mm daarbuiten (dit dus in afwijking met het theoretisch
mikpunt, waarbij dit wel het geval is), omdat vooral bij het maken
van een snijbal mikpunt moeilijk te vinden is maken we gebruik van
een hulpmiddel.
Dit hulpmiddel is dat men zich een denkbeeldige (ghostball) bal voorstelt
direct naast bal 2 (liefst ietsje daarvoor) en maakt van het hart van deze
bal het mikpunt. Men zal zien dat je stootbal mooi dun langs bal 2 loopt,
dit moet natuurlijk geoefend worden om zelfvertrouwen op te bouwen in
deze methode.
Tevens een hulpmiddel is om als bal 1 op 10 tot 20 cm van bal 2 is gelegen,
je gezicht/ogen wat meer boven de twee ballen te plaatsen, je mikpunt te
bepalen en hierna weer in je gewone positie zonder je keu te verplaatsen
de bal te spelen.
Een van de grootste problemen van de snijstoot is de faalangst om de bal
te missen, deze angst maakt dat men toch geneigd is om bal 2 wat dikker
aan te spelen dan noodzakelijk, waardoor bal 3 net gemist wordt.
Echter de grootste fout van de beginnende biljarter is, dat deze meestal
te veel energie in bal 1 wil stoppen, omdat hij denkt dat door de snelheid
en massa van bal 1 deze minder van zijn baan zal afwijken dan wanneer
rustig gestoten wordt. Probeer eens als oefening de stootbal rustig aan te
spelen waarbij met de keu goed door bal 1 wordt gestoten met een wat losse
achterhand.
De trekstoot
De trekstoot en de doorstoot zijn de stoten, waar naar mijn mening de
meeste mogelijkheden liggen on de bal te verzamelen of positiespel te
spelen.
Tevens is het ook volgens mij niet mogelijk om de biljartsport goed te
beoefenen zonder deze stoot in redelijke mate te beheersen.
De trekstoot wordt bijna altijd met een lage voorhand gespeeld en met
de keu (indien mogelijk) zo vlak mogelijk. Een trekstoot is altijd een
combinatie van het juiste richtpunt en de juiste diepte in de bal.
Men spreekt van een trekstoot indien de stootbal zich in een hoek van
minder dan 90 gr van bal 2 beweegt.
De trekstoot en de voorwaarden:
1. De hoek van de
looplijn van bal 1
naar bal 2 t.o.v.
de lijn vanaf bal 2
naar bal 3, moet
kleiner zijn dan
90 graden.
2. De afstand van
bal 1 tot bal 2 mag
niet meer dan 30
cm bedragen.
3. De te gebruiken kracht moet juist voldoende zijn om bal 3 te kunnen
bereiken.
4. De juiste afstoottechniek.
(afstoot uit de pols bij een afstand van 1-1,5 baldikte, uit de elleboog bij
een wat grotere afstand en snel en indringend afstoten)
5. Richten op het snijpunt.
6. Indien bal 2 geamortiseerd wordt bal 1 wat hoger raken en bal 2 wat dikker.
De trekstoot en zijn moeilijkheden:
Een vaak voorkomende fout bij een trekstoot is dat men de keu niet
voldoende door de speelbal heen laat gaan, maar op het moment van
raken de stoot afbreekt of zelfs terug haalt.
Let op!!! de buitenste 8 a 9 mm van de bal is de gewraakte ketszone
dus altijd minimaal 1 centimeter boven het laken blijven met een
lage en korte voorhand, speel deze bal zoveel mogelijk zonder zijeffect
om een goede terugloop te verkrijgen.
Enkele mooie voorbeelden
De doorschietstoot
Het principe van een doorschietbal is dat niet zoals bij een trekbal het
mikpunt aan de voorzijde van bal 2 moet worden gezocht
maar aan de achterkant, omdat vooral bij het maken
van een doorschietstoot het theoretisch mikpunt
belangrijk is, gaan we er nog 1 keer in detail op in.
Zie het figuur hiernaast, als u nu wilt doorschieten trekt
u in gedachten een lijn uit het hart van bal 3 naar het
hart van bal 2, het punt waar nu deze lijn bal 2 binnen-
komt is het mikpunt (m).
Wanneer u bal 1 ongeveer 2 cm boven de horizontale
hartlijn raakt en het punt m als mikpunt gebruikt zal u
bal zeker met bal 3 caramboleren.
Echter de grootste fout van de beginnende biljarter is,
dat deze meestal te veel energie in bal 1 wil stoppen,
omdat hij bang is dat bal 1 na het raken van bal 2 niet
goed het over de koprollend effect zal krijgen en dat de
stootbal bal 3 niet zal bereiken.
Probeer eens als oefening de stootbal rustig aan te spelen
waarbij met de keu goed door bal 1 wordt gestoten met
een wat losse achterhand.
U zal zien dat als u dat goed onder controle krijgt het een
belangrijk onderdeel wordt in het “overhouden”.
Het Passeren
Het is een bekend gegeven, om het speelveld zo veel mogelijk aan de
korte band te houden.
Indien de speelbal tussen de korte band en de 2 aan te spelen ballen
ligt is het zaak de speelbal aan de andere zijde van de 2e en de 3e bal
te krijgen, zodat we de ballen aan de korte band kunnen houden.
Liggen de 2e en 3e bal dicht bij elkaar dan trachten we door rustig te
stoten de ballen via een aantal caramboles, van elkaar te spelen tot ze
in de positie liggen, waarbij midden door gepasseerd kan worden.
De massé
Eindelijk na veel trainen en oefenen is het dan eindelijk gelukt om de ballen te
verzamelen, echter nu heb je weer de pech dat de ballen achter elkaar gaan
liggen, mooi gezegd bal 3 ligt gemaskeerd door bal 2. Met dun spelen is bal 3
niet te bereiken en een losse band of doorschieten zal de met moeite bereikte
situatie weer verstoren en de ballen uit elkaar drijven.
Hier kan vaak alleen een goede massé een oplossing bieden, echter de meeste
biljarters spelen deze stootvorm op gevoel en de theorie er achter met de vraag:
“hoe doe je dat”, wordt vaak met een schouderophalen beantwoord.
Bij deze een poging, om dit fenomeen aan de wat beginnende biljarter uit
te leggen.
Laten we bij het bovenaanzicht van de stootbal beginnen, bij een massé wordt
alleen de vakken 1, 2, 3 en 4 aan de linker en rechterzijde van de stootbal
gebruikt en de gearceerde gebieden worden bij de massé niet gebruikt.
Laten we de krachten die bij de massé zich voordoen is gaan bekijken.
Door de hellingshoek van de keu verkrijgen we eenvoorwaartse beweging die
naargelang de steilte van de keu een kortere of langere weg zal afleggen,
bijvoorbeeld bij een hellingshoek van 85 to 80 graden zal de stootbal na 10
tot 14 cm een ombuiging gaan vertonen en bij een hoek van 45 graden pas
na 50 cm, dus hoe verder bal 2 zich van de stootbal bevindt hoe minder steil
de keu.
Even aandacht geven de juiste houding en keuvoering,
die noodzakelijk zijn voor een goede massé en piqué.
Men dient stevig positie te zoeken aan het biljart met
zo weinig mogelijk gewicht op je linkerhand (voor
rechthandige spelers) met een achterhand, waarbij we
de keu tussen duim en wijsvinger nemen en de stoot
maken we, als het ware, dat we de keu in de bal laten
vallen. (vraag eens een goede speler in de vereniging
dit voor te doen).
Voor een beginnende biljarter is vaak het bepalen van
het mikpunt op bal 2 het moeilijkste om gevoel mee te
krijgen, men kan als hulpmiddel de keu eerst horizontaal
aanleggen met als stootrichting het zo dun mogelijk aan
spelen van bal 2, daarna de keu kantelen met behoud van
de stootrichting.
Laat het gewicht van de keu zoveel mogelijk het werk
doen door de keu op punt 3 op de stootbal te laten
“vallen”.
Het spreekt voor zelf, dat men pas na enige oefening
deze stoot met vertrouwen in een wedstrijd kan toepas-
sen.
De piqué
De Piqué en ook de Massé zijn stoten, waarbij de keu niet horizontaal
maar nagenoeg verticaal wordt gehouden alhoewel er enige overlap is
bij deze twee stootvormen worden ze wel door enige duidelijke verschillen
apart behandeld.
Bij een Piqué raakt men de stootbal in een vrij beperkt gebied zie figuur rechts,
dit is het bovenaanzicht van de stootbal, waarbij 0 het raakvlak is wanneer de
stootbal in een in een rechte lijn terug moet rollen en de raakvlakken Links en
Rechts een afwijking van deze rechte lijn wordt bewerkstelligd.
Bij deze stootvorm is het mogelijk, doordat men als het ware tegen de leiplaten
aanstoot, al direct effect aan je stootbal te geven zonder dat er een bal of band
geraakt wordt.
Menige biljarter ziet de piqué als een correctiestoot, die gemeden dient te
worden, echter in bepaalde situatie’s waarbij men bal 2 bijna niet van zijn
plaats af wil hebben of als men de keu niet kwijt kan om een trekstoot te
maken komt deze stoot toch regelmatig in een partij voor.
Hier zien we 3 voorbeeldjes, die we bij de piqué als basis moeten zien,
als we in vak 0 stoten zien we eerst een voorwaartse kracht en daarna een
terugwaartse kracht, stoten we in vak Lof R komt er nog een zijwaartse
beweging bij.
Het verschil met een
Massé is, dat men
nagenoeg geen
kromme in het stoot-
beeld ziet en de stoot-
bal zal zich in een bijna
rechte lijn in de richting
van het effect zal ver-
plaatsen.
Zelfs de dikte van het
aanspelen van bal 2 zal
weinig doen veranderen
aan de loop bal de stoot-
bal.
Tevens vereist deze stoot een goed geplaatste
voorhand en een losse achterhand, waarbij men
de keu het werk laat doen.
De snelheid van de stootbal en bal 2 wordt bepaald
door de hoek van de keu t.o.v. van het biljart.
Speelbal loopt snel t.o.v. bal 2 (fig.1) Amorti piqué bal 2 loopt snel t.o.v.
de speelbal (fig. 2)
Schuinere stand keu laat 2e bal Amorti piqué met schuine stand keu
snel lopen t.o.v. speelbal (fig. 3) als fig 3 Dit geeft als combinatie
resultaat: als fig. 2 (fig. 2 en 3)met als bereik, snel lopen-
de 2e bal en zeer langzaam lopende
speelbal
vergelijkend principe trekstoot met piqué
De trefkans
Het is een gezegde in het biljartwereldje, dat je niet kan winnen met mooie
of moeilijke stoten , maar door niet te missen.
Indien de ballen toch wat ruim over biljart verspreid liggen, is het een
goede zaak om naar de bal (3) toe te spelen waarbij de raakkans het hoogst
is of gewoonweg de makkelijke bal te nemen om je plaats aan de tafel te
behouden.
Ook is het raadzaam te analyseren hoe de bal in het geval van verkeerd
aanspelen van bal 2 (te dun of te dik) er toch nog een mogelijkheid is dat je
speelbal nog een tweede kans heeft.
Hoge trefkans Lage trefkans
Lage trefkans Hoge trefkans
(zonder effect, te dik (met effect rechts)
= mis)
« Vorige |